Is het werkelijk?

Analyse van Harry Mulisch’ Siegfried

Is het Werkelijk?

Een analyse van Harry Mulisch' Siegfried, een zwarte idylle

Ergens in de jaren 2000-2001-2002 schreef ik een analyse over Harry Mulisch’ Siegfried, een zwarte idylle. Voor een eerstejaarsvak, verhaalanalyse, tijdens mijn opleiding Nederlandse taal- en letterkunde aan toen nog de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit). Door dat boek, maar vooral door wat ik er tijdens de analyse in ben gaan zien, ben ik van de schrijver Mulisch gaan houden. Na het boek diepgravend te hebben onderzocht, dacht ik te kunnen voorspellen wanneer Harry Mulisch zou sterven. Ik durfde/kon de analyse niet afmaken. De tijd verstreek en Harry Mulisch bleef leven. Daar zat ik met mijn analyse die niets meer waard was. Totdat ik een parallel trok tussen de inhoud van het boek en een ander stukje van onze werkelijkheid.

Harry Mulisch is gestorven op 30 oktober 2010. Een kleine 9 jaar nadat hij eigenlijk had moeten sterven. Misschien als ik mijn analyse op tijd af had gemaakt, het de grote schrijver had laten lezen, misschien had hij dan op tijd willen sterven.

Inhoudsopgave

Stemmen

Vandaag wordt mijn dochter 16. Een leeftijd waarop ik ineens legaal alcohol mocht drinken. Geen sterke drank weliswaar, maar toch. En brommer rijden. Dat mocht ook. Je had er niet eens een rijbewijs of certificaat voor nodig. Je hoefde er alleen maar 16 voor te zijn. Vaardigheden waren wel handig maar niet verplicht.

Vandaag wordt mijn dochter 16. Het is ook de dag van de Verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ik mag stemmen voor mijn toekomst, hoewel indirect. Met een rood potlood kleur ik vandaag een rondje in naast een naam. Van de eigenaar van die naam verwacht ik, hoop ik, geloof ik, denk ik dat diegene het beste voorheeft met mijn toekomst. De enige voorwaarde om te mogen stemmen, is dat je 18 jaar of ouder bent.

Vandaag wordt mijn dochter 16. Al 16 jaar is mijn toekomst uitgebreid met haar toekomst. Onze tijden overlappen. Maar de toekomst is veel meer haar toekomst dan het de mijne is. Maar zij heeft er nog geen zeggenschap over.

Vandaag ben je 16 geworden, Laila. En je kunt niet eens een sweet sixteen vieren. Maar je hebt een toekomst voor je die je kunt kleuren zoals jij wil.

Vandaag geef ik je een rood potlood om te kleuren. Je krijgt mijn stem.

Want je toekomst leg je in handen van iemand waarvan je weet dat die het beste met jouw toekomst voorheeft. Iemand die verstandig is, inlevend is. Iemand die voelt wat het beste is en het goede doet. Want de toekomst is onze toekomst, Laila. Maar het is vooral jouw toekomst.

Zodra je geboren bent, is de toekomst al meer van degenen die na je komen dan van jou. Dus kies voor hun toekomst want die overlapt met die van jou.

Code rood

Een late lunch is onbewust overgegaan in donkerbruine biertjes drinken. Miljoenen kleine sneeuwvlokjes leggen een witte waas over de stad. We kauwen blokjes plastic kaas weg met goedkope mosterd.

We praten welhaast ononderbroken met elkaar. Heel soms zwijgen we een kort moment, terwijl we kijken naar de mensen buiten, die onderweg zijn naar een parkeergarage en de kragen van hun jassen met één hand zo dicht mogelijk om hun hals sluiten en in de andere hand volle tassen met H&M-opdruk dragen. De barman wisselt twee lege bierflesjes om voor volle.
“Het sneeuwt”, zegt hij. We schenken het bier in onze glazen, proosten met elkaar en de barman (die zonder drankje is en daarom een halve buiging maakt waarbij hij zijn hoofd een klein beetje schuin houdt).

Tegen het raam waar we door naar buiten kijken, spat een sneeuwbal met een doffe klap uiteen. Het signaal voor ons om naar buiten te gaan. We sluiten ons aan bij een groepje, dat met de bezoekers van een café aan de overkant van de straat, in een sneeuwballengevecht verwikkeld is geraakt. Er is geen tactiek, geen strategie en hoe vaak je ook wordt geraakt, er zijn alleen maar winnaars. Een paar voorbijgangers lopen door de vuurlinie en geven elkaar dekking waarna ze iets verderop bescherming zoeken achter een paar ondergesneeuwde fietsen en een vuilnisbak. De kleine sneeuwvlokjes hebben plaatsgemaakt voor grote vlokken die dwarrelen in het licht van de lantaarnpalen.

Onze handen zijn rood van het handschoenloze sneeuwballengevecht en de vingers gevoelloos. Bij de ingang van het café kloppen we de sneeuw van onze jassen en schudden de smakeloze slush puppy uit onze haren. Binnen aan onze tafel schuiven we de halflege bierglazen aan de kant en wachten op een warme chocomel met rum. We omklemmen het warme aardewerk van de mok met onze handen. De rum verzacht de stekende pijn van onderkoelde vingers die te snel opwarmen.

Wat een paar uur eerder niet meer was dan een dun wit laken is nu een dik dekbed waarin je tot voorbij je enkels wegzakt. Ik probeer te ontdekken welke van de ondergesneeuwde fietsen de mijne is. Haar voetstappen kraken in de sneeuw als ze naar me toeloopt.
“Het is code rood”, hoor ik haar zeggen. Het geluid van een stad op zaterdagavond wordt gedempt door de sneeuw.
“Nu kun je beter niet meer helemaal naar jouw huis fietsen.”

De boodschappen en de kat

Ik zette de krat met boodschappen voor mijn zus en haar gezin over de drempel van de voordeur. Een van die dingen waarvan je in 2019 niet had geloofd dat het in 2020 noodzakelijk zou zijn om te doen.

Terwijl mijn zus de boodschappen uit de krat pakte, probeerde een van de katten te ontsnappen. En dat lukte hem. Maar hij mocht ook wel naar buiten dus echt ontsnappen was het niet. Ik kreeg de, inmiddels lege, boodschappenkrat terug en zei nog een ‘houdoe’ en iets als ‘sterkte met de quarantaine’.

Ik deed mijn mondkapje af en stapte in de auto. Ik wilde net de motor starten toen een jongen voorbij fietste, van zijn fiets sprong en die op de standaard zette. Hij ging half voor de auto staan en gebaarde ‘halt houden’. Vervolgens klapte hij en stampte met zijn voet op grond. Een kat schoot van bij de voorwielen weg. De jongen deed een paar stappen naar achteren en zwaaide met zijn hand dat ik kon gaan rijden.

Kat ontsnapt aan gruwelijke dood doordat een jongen hem wegjaagde net voordat ik weg wilde rijden.

En vraag niet om de weg

Vanavond gaan mijn gedachten uit naar de bestuurder van het transportbusje, die mij de weg vroeg naar een straat in het dorp.
“Waarschijnlijk in een nieuwe wijk want mijn navigatie kent het nog niet”, zei hij.

(meer…)

De dingen die voorbij gaan

Wanneer ik bij de bushalte aankom, staat de vrouw, die ik al vanuit de verte zag zitten, op van het bankje. Ik groet haar en ze knikt een goedendag terug.

Ze loopt naar het bord met de bustijden en kijkt. Ze kijkt en vergelijkt de tijden op het bord met de tijd op haar horloge. Ze draait zich om en tuurt langs mij heen in de richting van waaruit de bus moet komen. Ik zie dat haar grijze haren, die vanuit de verte vooral wit leken, nu de typische blauw-paarse gloed hebben die bejaarde dames zo eigen lijkt te zijn.

‘Als `ie ons maar niet vergeten is,’ zegt ze terwijl ze nogmaals op haar horloge kijkt. De vrouw maakt de kenmerkende bewegingen die bij het kijken op een horloge horen. De arm buigen, zodanig dat de pols in het gezichtsveld komt. Vervolgens de mouw zover opstropen dat het horloge zichtbaar wordt. Het is een handeling die steeds zeldzamer wordt; vervangen door het grijpen naar een mobiele telefoon en activeren van een beeldscherm. Zoals de komst van het polshorloge ooit het uit de zak halen van een zakhorloge heeft doen verdwijnen. Zou deze vrouw al geleefd hebben toen zakhorloges nog in de mode waren?

Ik probeer in te schatten hoe oud ze is. Ze oogt kwiek maar heeft een gerimpelde huid. Ze is voorbij de pensioengerechtigde leeftijd, zelfs al wordt die met tien jaar verhoogd. Ik zou voor haar op moeten staan in de bus wanneer ik zou zitten en niemand anders voor haar op zou staan. Ik heb er een hekel aan dat te doen. Niemand anders staat op dus waarom zou ik het wel doen. Het is niet ondenkbaar dat alle zittende mensen zo denken wanneer een bejaarde de bus in stapt. Daarom zal ik haar voorlaten bij het instappen; dan kan ik eenieder verwijtend aankijken die niet voor deze oude dame opstaat.

Ik zeg dat de bus er zo meteen wel zal zijn. Ze knikt maar is pas gerustgesteld wanneer een andere dame bij de bushalte aankomt. Deze vrouw is minder oud, minder gerimpeld, minder oubollig. Ook minder kwiek dan de eerste dame. Toch zou ik voor haar niet op hoeven te staan in de bus. Het zou haar beledigen.

De twee vrouwen beginnen te praten. Over de nieuwe gebouwen: het drietal appartementencomplexen dat aan de overkant van de straat staat. Ze zijn pas net af en de eerste bewoners zijn er enkele dagen geleden ingetrokken. Ik stel me zo voor dat wanneer je een van de appartementen zou betreden, de geur van nieuw je nog tegemoet komt. Zoals wanneer je plaatsneemt in een nieuwe auto. Of in een tweedehands auto die met de geur van nieuw is ingespoten. Ik zie een makelaar voor me die een oud huis inspuit met de geur van nieuw.
Ik grinnik kort – een soort glimlach met geluid. De twee dames zijn even gestoord in hun gesprek en kijken naar mij. Ik lach nog een keer (nep) maar nu naar het scherm van mijn telefoon. Alsof ik daar net ook om lachte.

De dames praten verder. Ze zijn er blij mee. Die nieuwe gebouwen zijn een stuk mooier dan de oude gebouwen die nu leeg staan. Ze vragen zich af wat er met die oude gebouwen gaat gebeuren. Er wordt wat ge-hmmm-d en ge-tja-d tegen elkaar.
‘Gesloopt, denk ik,’ zegt de jongste van de twee. Er klinkt wat spijt door in haar stem.
‘Waarschijnlijk,’ zegt de oudste. ‘Het is natuurlijk ook wel behoorlijk verouderd. Maar wel zonde, hoor.’
Het zijn dan wel lelijke gebouwen maar ze staan er toch al heel lang. Het is geen echt gesprek meer als ze zinnen tegen elkaar uitspreken als ‘Ze zijn toch gezichtsbepalend’ en ‘Ik kan me niet meer voorstellen hoe het er hiervoor uitzag’. Opmerkingen als ‘Dat heet dan vooruitgang, hè’ komen voorbij. Als laatste zegt de oudste van de twee: ‘Ik weet nog dat het gebouwd werd. En dat zou dan nu zomaar verdwijnen.’
Het is een tijd stil. De beide vrouwen staren naar de complexen waar een verhuizer een wig onder een deur plaatst zodat deze open blijft staan. Hij pakt een brede doos op en loopt schrijlings door de deuropening.

Ik staar met de dames mee naar de hagelnieuwe appartementen en het strak aangeharkte parkje er omheen. Ze verdringen de verouderde en leegstaande gebouwen naar de achtergrond. Langzaam weggedrukt uit de werkelijkheid door datgene wat nieuw is en verbeterd. Dan arriveert de bus en blokkeert het uitzicht.
Ik moest staan in de bus maar de dames hadden een zitplaats gevonden naast elkaar, aan weerszijden van het gangpad.
Een paar honderd meter dorp gaat aan ons voorbij. De jongere dame kijkt naar buiten, naar een braakliggend terrein.
‘Ook de oude school is al helemaal weg,’ zegt ze. Ze kijkt vervolgens naar de andere vrouw en naar mij. Mij kijkt ze maar heel even aan. Alsof ze zich betrapt voelt maar waarop weet ze niet.

Foto van puin in stemmig zwartwit

‘Ik weet al niet meer hoe het eruit zag. Terwijl ik nog wel weet dat het gebouwd werd,’ zegt de oudere vrouw. Ze trekt haar rok over haar knieën. Een beetje onhandig vanonder haar lange jas terwijl ze met haar achterwerk een beetje omhoog komt van de zitting. Vervolgens voelt ze aan haar statige, grijze krullen die ze op hun plek lijkt te willen duwen. Als een hoed die je goed zet.

‘Het zou toch niet moeten mogen. Dat zaken waarvan je wist dat ze kwamen, dat die weer verdwijnen,’ zegt de dame tegen haar jongere gesprekspartner. Deze kijkt voor zich uit en knikt instemmend. Ook zij voelt of haar kapsel nog altijd even onberispelijk zit, en zwijgt. Net zoals de oudere vrouw zwijgt en voor zich uitkijkt.

Enkele dagen later loop ik aan de achterkant langs de oude gebouwen. Een grote kraan met een enorme grijper neemt happen uit het gebouw. Wat eerst woonkamer, badkamer, slaapkamer en keuken waren, wordt uitgespuugd op een grote hoop puin. Een volgende hap verwijdert een onwaarschijnlijk grote oppervlakte dak, inclusief spanten en pannen. Binnen niet al te lange tijd weet niemand meer hoe het er ooit uitzag. Eventuele foto’s zullen langzaam vergelen in een vergeten doos in het archief. Het waren geen piramides of kathedralen. Geen torens die de moeite waard waren te bewaren. Het stond in de weg. Het was gebouwd en gebruikt. Het voldeed niet meer en was al bijna vergeten. Een overbodige stapel bakstenen die niet meer voldeed. Afgeschreven.

Ik probeer me te herinneren hoe het er ook alweer uitzag.

1. Inleiding

Wanneer de vraag wordt gesteld welke kleur gras heeft, zal bijna iedereen groen als antwoord geven. Degene die zegt dat het gras paars is, zal voor gek worden verklaard of in ieder geval in de groep van de kleurenblinden worden ingedeeld. Het doet er dan niet toe dat voor deze persoon het gras daadwerkelijk de kleur paars heeft. Maar als de precieze tint groen van het gras moet worden aangeduid – de vraag zou dan kunnen zijn of het groen van het gras lijkt op dat van een conifeer of op dat van een eikenblad – zijn de meningen hoogstwaarschijnlijk verdeeld. Dit is ‘de gang van zaken’ in onze werkelijkheid. In de werkelijkheid van een roman hoeven deze verschillen van mening niet te bestaan. Sterker nog, in een romanwerkelijkheid kan het gras doodgewoon paars zijn. Hoezeer een romanwerkelijkheid soms ook lijkt op onze eigen werkelijkheid, blijft er toch een fundamenteel verschil tussen deze twee: in de wereld van de roman gelden andere wetten dan in onze wereld.

StudieboekenStudieboeken

Vanwaar deze uitleg over het verschil tussen romanwerkelijkheid en werkelijkheid? De reden hiervoor is wellicht niet zo voor de hand liggend. Het gaat mij namelijk niet zozeer om de vraag wat het verschil is tussen romanwerkelijkheid en werkelijkheid. Een andere vraag speelt voor mij een grotere rol, namelijk: hoe zit het met die verschillende soorten werkelijkheid wanneer een roman geanalyseerd wordt, en, daarbij horend als groen bij gras, wanneer een roman geïnterpreteerd wordt? Wanneer mag in de analyse en de interpretatie feit met fictie verbonden worden, en, nog lastiger, wanneer mag fictie met feit verbonden worden? Ik denk dat vooral deze laatste vraag nauwelijks te beantwoorden is. Maar door de hier volgende analyse en interpretatie van Harry Mulisch’ jongste roman, Siegfried, een zwarte idylle, hoop ik wel duidelijk te maken wáárom ik haar stel.

Mijn analyse van Siegfried zal bestaan uit allereerst een korte beschrijving van de roman. Vervolgens zal ik het filosofische en theologische gedeelte van de roman, alsmede het daarmee in verband gebrachte ‘gegoochel’ met getallen en jaartallen, dusdanig proberen te beschrijven dat er een overzichtelijk en voor de interpretatie werkbaar materiaal ontstaat. Mijn afsluitende interpretatie zal zich richten op de aard van de relatie tussen feit en fictie, romanwerkelijkheid en werkelijkheid.

2. Korte beschrijving van Siegfried

In Siegfried, een zwarte idylle worden verschillende verhalen door een overkoepelend verhaal bij elkaar gebonden. Of, omdat het over een boek van Harry Mulisch gaat, worden er verschillende verhalen door een overkoepelend verhaal met elkaar in verband gebracht. Er is het verhaal van het echtpaar Falk dat in de huishouding van Hitlers buitenverblijf Berghof heeft gewerkt. Deze twee bejaarde lieden zijn door Adolf Hitler aangesteld als de pleegouders voor de zoon van Hitler en Eva Braun, Siegfried. Zij weten daardoor zo mogelijk alles over deze, voor de buitenwereld verborgen gebleven, zoon van Hitler.
Daarnaast is er (een deel van) het dagboek van Eva Braun. In dit dagboek vertelt Eva Braun over de laatste dagen van haar leven waarin zij een antwoord krijgt op de vraag waarom haar zoontje Siegfried moest sterven.
Het overkoepelende verhaal is dat van de schrijver Rudolf Herter. Deze is in Wenen voor een lezing over zijn boek De Uitvinding van de Liefde. In een televisie-interview, een dag voor de lezing, krijgt Herter het idee Adolf Hitler door middel van de fictie te verklaren, te grijpen en te begrijpen. Na die lezing ontmoet hij Ullrich en Julia Falk die hem vertellen over hun verblijf in villa Berghof, Adolf Hitler, Eva Braun en Siegfried. Het dagboek van Eva Braun komt tijdens een soort van droom tot Rudolf Herter. Daarna is Herter dood.
Dit is in het kort de inhoud van Mulisch’ roman. Op het eerste gezicht lijkt er niets bijzonders aan deze roman. En wanneer de roman slechts bestond uit de hierboven beschreven zaken, was Siegfried, een zwarte idylle ook helemaal niet zo bijzonder geweest. Natuurlijk is een verhaal over de zoon van Adolf Hitler fascinerend. Maar dan zou de roman niet meer dan fascinerende fictie geweest zijn. Mulisch laat de fictie meer dan fictie alleen zijn. In antwoord op de vraag of de scheppende fantasie de aard van dromen heeft, laat Mulisch zijn hoofdpersonage Rudolf Herter het volgende zeggen:

‘Ook dat, maar niet alleen. Zij heeft ook de aard van begrip. Daarmee lijk ik in het voetspoor te treden van uw eerbiedwaardige stadgenoot Sigmund Freud, maar dat is niet zo. Voor hem zijn dromen, dagdromen, mythen, romans en alles wat daarmee verwant is objecten waar het begrip zich op richt, maar ik bedoel dat zij zelf het begrip zijn.’[1. Siegfried, pag. 20-21]

In dit citaat ligt het deel van de roman verborgen dat ik nog niet genoemd heb, het deel waarmee Mulisch de fictie meer dan fictie alleen laat zijn. Gedurende de roman ontwikkelt Herter namelijk een filosofische en theologische theorie waarmee het fenomeen Hitler verklaard kan worden.[2. Ik gebruik hier de term fenomeen omdat het in Siegfried niet gaat om de persoon van Hitler maar het verschijnsel Hitler.] Zonder die theorie zou Siegfried niet meer zijn dan een verhaal over de zoon van Hitler. Een verhaal dat de lezer zou fascineren omdat hij het verhaal wil begrijpen. Doordat Mulisch de theorie aan de roman toevoegt, is de roman niet het object waar het begrip zich op richt, maar meer het werktuig waarmee je begrijpt.[3. Siegfried, pag. 21: Ik bedoel dat een kunstzinnige fantasie van een of andere soort niet zo zeer iets is, dat begrepen moet worden, maar eerder iets waarmee je begrijpt. Zij is een werktuig.]
Ik weet niet of de genoemde theorie het belangrijkste element van de roman is. Zij geeft de roman echter wel haar eigen karakter. Ik durf zelfs te zeggen dat – onder andere – de genoemde theorie de roman tot literatuur maakt. Herters theorie is niet zomaar een verhaal in de roman zoals het verhaal van het echtpaar Falk. Dat verhaal is inwisselbaar voor een ander. Herters theorie is juist niet inwisselbaar. Zij is niet afhankelijk van de roman, de roman is afhankelijk van haar.

BoekenBoeken

3. Wie was Hitler en waarom?

Parallellen, uitspraken en voorspellingen van filosofen en theologen. Dat zijn de ingrediënten die de alchemist Mulisch nodig heeft voor zijn ware goud: het fenomeen Hitler verklaren en begrijpen. Gegoochel met jaartallen is het recept voor dit edelmetaal.

Tot nu toe heb ik de namen Harry Mulisch en Rudolf Herter door elkaar en wellicht ook verwarrend gebruikt. Ondanks hun vele gelijkenissen zijn zij niet dezelfde. Daarbij komt dat ze in verschillende werelden leven waar verschillende wetten gelden. Hoewel Mulisch de schrijver is en Herter een alter ego van hem, of beter: een verschijningsvorm van hem, is het toch Herter die in de romanwerkelijkheid met de Niets-theorie komt.[1. Ik spreek hier over Niets-theorie omdat Herter het fenomeen Hitler uiteindelijk omschrijft als een personificatie van het niet-zijnde, het Niets.]

Vandaar dat ik voorlopig de naam Harry Mulisch met betrekking tot de Niets-theorie niet meer zal gebruiken en deze theorie nog slechts zal betrekken op het romanpersonage Rudolf Herter. Wanneer ik bij de interpretatie straks terug kom op de relatie tussen romanwerkelijkheid en werkelijkheid, zal ook de relatie personage-schrijver aan bod komen.

3.1 Wie of wat was Hitler?

Herter wil begrijpen wie of wat Hitler is. Een roman is, zoals hierboven al gezegd, een middel om tot een dergelijk begrip te kunnen komen. Of zoals Herter zegt: Misschien is fictie het net waarin hij gevangen kan worden.[1. Siegfried, pag. 23] Dit idee ontwikkelt Herter tijdens het televisie-interview. Niet onbelangrijk is wat de aard van die fictie dan zou moeten zijn. Herter ontkent resoluut dat het zou gaan om de historische roman. Herter doelt op een geheel ander soort fictie. Hij zegt namelijk het volgende:

‘Ik wil vanuit een of ander verzonnen, hoogstonwaarschijnlijk, hoogfantastisch maar niet onmogelijk feit uit de mentale werkelijkheid naar de sociale werkelijkheid.’[2. Siegfried, pag. 24]

Deze uitspraak is meerduidig. Want onduidelijk is wat Herter hier bedoelt met het begrip sociale werkelijkheid. Gaat het hier om de sociale werkelijkheid in de te schrijven roman, eventueel gebaseerd op de sociale werkelijkheid buiten de roman? Als dit zo is, dan gaat het hier om pure fictie met slechts raakvlakken aan de echte werkelijkheid. Een andere mogelijkheid is dat het hier gaat om een feit uit de mentale werkelijkheid dat de sociale werkelijkheid buiten de roman beïnvloedt, in ieder geval in een ander licht stelt. Dit lijkt ver gezocht – en misschien is het dat ook wel – maar in het licht van een uitspraak van de ambassadeur Schimmelpenninck, is deze mogelijkheid niet eens zo onwerkelijk:

‘Dat is helemaal geen toeval, schat, ‘zei Schimmelpenninck. ‘In tegendeel. Meneer
Herter is er weer eens in geslaagd, de werkelijkheid naar zijn hand te zetten.’
[3. Siegfried, pag. 44]

De waarschijnlijkheid neemt nog verder toe wanneer het echtpaar Falk op het toneel verschijnt. Tot dan toe heeft Herter het plan iets te verzinnen over Hitler, een feit uit de mentale werkelijkheid. Maar Herter zet de werkelijkheid, weliswaar niet bewust, naar zijn hand: het verhaal van het echtpaar Falk is het feit uit de mentale werkelijkheid dat de sociale werkelijkheid verandert.
Behalve een bewijs voor het niet bestaan van toeval in een roman – tenminste niet in een roman van Harry Mulisch, heeft dit gegeven nog andere consequenties voor het verloop van de roman. Doordat de werkelijkheid de fantasie overtreft, kan Herter zijn plan om Hitler te vangen door middel van fictie verder vergeten. Dit wil niet zeggen dat hij Hitler nou niet meer zou kunnen begrijpen. Het ooggetuigenverslag van Ullrich en Julia Falk maakt hem juist meer duidelijk. De beschrijvingen die zij van Hitler geven, maken stukje bij beetje duidelijk wat het fenomeen Hitler inhield. Ullrich Falk maakt de eerste stap op weg naar de uiteindelijke uitleg die Herter geeft aan het fenomeen Hitler:

Daar stond hij, de Führer, precies daar waar hij stond en nergens anders. Hij was kleiner dan hij hem had voorgesteld. In zijn tegelijk soepele en starre motoriek had hij iets van een levend bronzen beeld, waardoor een vreemdsoortige leegte om hem heen hing, die op een of andere manier het leegst was waar hij zelf was, alsof hij er niet was. Elk bronzen beeld was hol en leeg, – maar die leegte had in zijn geval iets zuigends, zoals de holte in een draaikolk. Een onbeschrijflijke sensatie.[4. Siegfried, pag. 89]

In deze omschrijving zitten in principe alle elementen waarmee Herter het fenomeen Hitler uiteindelijk verklaart. Ten eerste het feit dat Hitler niet ontstaan is, maar er simpelweg is. Het fenomeen ontstaat niet, het bestaat! Dit is terug te zien in daar stond hij, de Führer, precies daar waar hij stond en nergens anders.[5. Siegfried, pag. 91] Dit is geen observatie maar een feit! In deze zin wordt namelijk de aanwezigheid van Hitler benadrukt, en wel op zo’n manier dat zijn plaats in de wereld wordt aangeduid. Een plaats die enkel en alleen door Hitler ingenomen kan worden. Het tweede element is de vergelijking met het holle en lege beeld. Die leegte heeft namelijk iets zuigends, zoals de holte in een draaikolk. Het vernietigende van Hitler wordt hiermee aangegeven: het meesleuren van alles en iedereen in zijn ondergang. Maar ook wordt door de vergelijking met een beeld een derde kenmerk, namelijk de onechtheid, het niet-zijn aangeduid. Het vierde element, beschreven in de laatste drie woorden van het citaat geeft aan waarom Hitler zoveel macht had. Zijn aanwezigheid veroorzaakt bij omstanders een onbeschrijflijke sensatie. Door die sensatie, die hij teweegbracht, kwamen de mensen in zijn macht. Is deze omschrijving nog te zien als een metafoor, niet veel later komt een theologische verklaring.
Ullrich Falk probeert het verschijnsel Hitler onder woorden te brengen. Hij zegt het volgende:

‘Natuurlijk was hij een mens als ieder ander, maar tegelijk ook niet, tegelijk was hij iets onmenselijks, eerder iets als een kunstwerk, een…’ Hij schudde het hoofd. ‘Ik kan het niet onder woorden brengen. Iets verschrikkelijks.’[6.Siegfried, pag. 91: (De theologie) kent een uitdrukking die misschien ook op hem van toepassing is: mysterium tremendum ac fascinans: “het verschrikkelijke en tegelijk betoverende geheim”.]

Deze poging van Falk om het verschijnsel Hitler onder woorden te brengen is inhoudelijk hetzelfde als het theologische begrip dat Herter ervoor gebruikt: mysterium tremendum ac fascinans.
De theologie is dus een manier om Hitler te kunnen begrijpen, niet de psychologie waarmee een ieder ander, normaal, mens begrepen kan worden. Ook de filosofie is een handig werktuig – om die term nog maar eens te gebruiken – om tot een verklaring te komen. In de combinatie van de theologie en de filosofie ligt de basis voor de Niets-theorie:

‘We moeten natuurlijk oppassen dat we hem niet vergoddelijken, als is het dan met een negatief voorteken. Maar als de ene God niet bestaat,’ bedacht hij zich, ‘waar de wereldgeschiedenis op wijst, dan raakt zijn vergoddelijking misschien precies de kern van de zaak. Dan is hij de vergoddelijking van datgene wat niet bestaat.’[7. Siegfried, pag. 92]

Herter komt door dit geïnspireerd denken[8. Siegfried, pag. 9] op een paradox uit: als Hitler de vergoddelijking is van datgene wat niet bestaat, wil dat zeggen dat hij de aanbeden en vervloekte personificatie van niets was, in wie niets bestond dat hem waar dan ook van weerhield.[9. Siegfried, pag. 93] Deze paradox heeft ook gevolgen voor zijn voornemen Hitler te vangen in een net van fictie. Het ware gezicht van een personificatie van niets kan ook niet door een literaire spiegel zichtbaar gemaakt worden, want er was geen gezicht:

Op een paradoxale manier was dan juist het ontbreken van een ‘waar gezicht’ zijn ware aard.[10. Siegfried, pag. 93]

Herter komt door deze hypothese in een literaire paradox die te vergelijken is met een perpetuum mobile. Een dergelijk apparaat kan niet gemaakt worden omdat het door te bewegen energie moet leveren voor dat bewegen. Herter verwoordt zijn literaire perpetuum mobile als volgt:

Hield dat in, dat hijzelf alleen geslaagd zou zijn als het hem niet zou lukken zijn onthullende fantasma te schrijven? In dat geval was Hitler voor de zoveelste keer ontkomen, en die kans zou hij nu niet krijgen.[11. Siegfried, pag. 93]

Later, wanneer Herter zijn theorie inspreekt op zijn dictafoon, werkt hij dit verder uit met een nieuwe metafoor. Herter stelt Hitler dan voor als de singulariteit van een zwart gat: een paradoxale entiteit van oneindige dichtheid en oneindig hoge temperatuur, bij een omvang van nul. In de praktijk komt dit erop neer dat Hitler een singulariteit in mensengedaante was, die zich volzoog met andere mensen, die daardoor vernietigd werden. Herter noemt Hitler dan ook dit alles verzwelgende Niets. Een taalkundige definitie van dit Niets komt een paar regels verder op diezelfde pagina: een bundel predikaten zonder subject.[12. Siegfried, pag. 156-157. Later kom ik hier op terug als het het waarom van het fenomeen Hitler aan de orde is.] De onmogelijkheid om Hitler te vangen met een literaire spiegel wordt benadrukt wanneer Falk vertelt over zijn eerste persoonlijke ontmoeting met Hitler. Hitler kijkt Falk dan aan met een bepaalde blik, die Falk nooit zou vergeten. Dit is de hierboven al genoemde onbeschrijflijke sensatie die Hitler bij anderen teweegbracht. Of, zoals Herter het zegt:

‘… met die blik, die u nooit zou vergeten, verlamde hij u, zoals een slang een konijn.’[13. Siegfried, pag. 96]

Herter komt dan uit bij Thomas Mann, die de beroemde blik van Hitler omschreef als een ‘basiliskenblik’[14. Siegfried, pag. 96] Het fabeldier de basilisk verbrandt alles waarnaar hij kijkt. De enige manier waarop hij gedood kan worden, is door hem een spiegel voor te houden. Als Hitler dus een spiegel voorgehouden zou worden, zou hij zichzelf doden met zijn blik. Waarom is het dan onmogelijk om Hitler te vangen door hem een literaire spiegel voor te houden? Zijn blik is immers te vergelijken met de blik van een basilisk. Echter, Hitlers blik is de blik van de personificatie van het niets. Herter legt dit als volgt uit:

Maar een basilisk is nog steeds iets positiefs, dat weerspiegeld kan worden, terwijl Hitler de pure negativiteit was. Wie in zijn ogen keek, onderging de horror vacui.[15. Siegfried, pag. 97]

Voor de roman is wat Herter zich hier realiseert van groot belang. Het wil namelijk zeggen dat Hitler met zijn blik wel anderen kon vernietigen maar dat een zelfvernietiging onmogelijk is. Immers, hoe kan niets vernietigd worden.
Tot zover de beschrijving van wát Hitler was. Er worden in het boek meer vergelijkingen gemaakt dan degene die ik hier heb genoemd. Allemaal komen ze op hetzelfde neer Hitler was de personificatie van het Niets. In hem bestond niets, geen goed en geen kwaad. Simpelweg niets. En dat is wat hij ook wilde bereiken: al het zijnde moest niets worden. Met andere woorden: totale vernietiging.
Deze beschrijving van het fenomeen Hitler is verklarend voor diegene die geen genoegen neemt met de definitie van Hitler als een in en in slecht mens. Diegene krijgt een ‘besef’ dat er in ons universum een vernietigende kracht werkzaam moet zijn. Het fenomeen Hitler is hier echter niet anders dan met beeldspraken en metaforen beschreven. De literatuur heeft hier dus de vorm van een werktuig waarmee je begrijpt. Begrijpen van het wat, maar nog niet van het waarom. Herter gaat dan ook een stapje verder: hij geeft Hitler zijn logische plaats in de geschiedenis. Beter gezegd, Hitler heeft een logische plaats in de geschiedenis en Herter legt uit waarom het een logische plaats is.

3.2 Waarom was Hitler?

Tot nu heb ik nog redelijk de volgorde van de roman aangehouden. Als het ware ben ik meegegaan in de gedachtenevolutie, wat betreft de conceptie van het fenomeen Hitler, zoals Herter die tijdens zijn verblijf in Wenen ondergaat. Herter komt met steeds nauwkeuriger beeldspraken om uiteindelijk op het nietigende Niets uit te komen. Om het waarom van Hitler uit te leggen zal ik deze romanvolgorde minder of niet aanhouden. Eerst zal ik namelijk het filosofische en theologische waarom van Hitler volgens Herter beschrijven. Als tweede komt dan een beschrijving van het historische waarom van Hitler.

3.2.1 Theologen, filosofen, Hitler en Herter

De beschrijving van Hitler[1. Het gaat hier om de volgende definitie: een bundel predikaten zonder subject. Dit is zeker een logisch probleem, zoals door Herter wordt gezegd. Echter, ik heb het eerder een taalkundige definitie genoemd omdat de elementen waaruit de definitie bestaat, zijn ontleend aan de taalkunde. In mijn analyse ging het op dat moment nog niet om een filosofische dan wel theologische verklaring van Hitler. Vandaar dat ik toen het ‘logisch probleem’ buiten beschouwing heb gelaten.], die ik eerder omschreef als een taalkundige definitie, noemt Herter een logisch probleem. Aan de hand van dit logische probleem komt Herter tot een soortgelijk, maar evenwel precies tegengesteld, logisch probleem van Pseudo-Dionysius Areopagius. In zijn negatieve theologie is God een subject zonder predikaten.[2. Siegfried, pag. 157] God is alles, het Zijnde, en daarmee te groot om iets over te zeggen. Over Hitler kan van alles gezegd worden, maar hij is niets. Dit ‘niets’ is niet nieuw, maar wordt door verschillende filosofen al aangekondigd.[3. Ik gebruik hier het begrip ‘aangekondigd’ omdat Herter met zijn theorie de komst van het fenomeen Hitler voorspelt, zij het met terugwerkende kracht. Van een echte voorspelling is dus geen sprake, maar het zou voorspeld kunnen zijn.] Kierkegaard schreef over Nero dat die een raadsel was voor zichzelf, en dat zijn wezen angst was. daarom wilde hij voor iedereen een raadsel zijn en zich verheugen in hun angst.[4. Siegfried, pag. 157] Voor Hitler zou dan een zelfde soort formulering kunnen worden opgesteld: Hitler was het Niets voor zichzelf, en zijn wezen was niets: daarom wilde hij alles en iedereen vernietigen en zich verheugen in het niets dat zou overblijven. Hitler wordt nu in de roman dus vergeleken met Nero, terwijl Herter eerder in de roman zei dat Hitler verschilde van andere despoten, zoals Nero, Napoleon of Stalin.[5]]Siegfried, pag. 93] Dit verschil tussen Hitler enerzijds en de genoemde despoten anderzijds zat daarin dat Nero, Napoleon en Stalin weliswaar demonische wezens waren, maar in ieder geval wezens. Hitlers wezen bestond juist uit het ontbreken van een wezen.

Kierkegaard zei ook dat het Niets de angst baart.[6. Siegfried, pag. 157] Daarmee wordt een essentieel verschil tussen Nero en Hitler duidelijk gemaakt. Je zou kunnen zeggen dat hetgeen waarvoor Nero angst had, is, wat Hitler was. De filosoof Heidegger keerde de stelling van Kierkegaard om: niet het Niets báárt de angst, maar de angst ópenbaart het Niets. Dit is misschien als volgt te concretiseren: de crisis van de jaren ‘30, in die tijd kwam Hitler aan de macht, zorgde voor angst voor de toekomst. Deze angst, die in grote delen van de wereld heerste, openbaarde in Duitsland het nationaal socialisme met Hitler als dirigent. Terug naar de filosoof, Heidegger zei over dit Niets ook dat “in het Zijn van het zijnde het nietigen van het Niets” geschiedt.[7. Siegfried, pag. 157] Herter gaat nog verder met interpretaties van het Niets die filosofen als Heidegger, Kierkegaard en Sartre geven, maar dat zijn ‘slechts’ andere of uitgebreidere verklaringen van het fenomeen Hitler. Ook komt nog de paradox van het getal nul aan bod.[8. Siegfried, pag. 158: ‘… [In de wiskunde] is het paradoxale getal nul maar liefst een natuurlijke getal, dat door vermenigvuldiging elk ander getal vernietigt. In de wiskunde nult de nul, – de nul is de Hitler onder de getallen…’] Maar het gaat mij hier niet meer om een verklaring van wát Hitler was; het is nu zaak, zoals ik al eerder zei, om het wáárom van Hitler aan te duiden. Daartoe volgen we Herter die verder gaat met Friedrich Nietzsche.

3.2.2 Nietzsche en Hitler

Het eerder aangehaalde mysterium tremendum ac fascinans van Rudolf Otto zou volgens Herter in het verlengde liggen van wat Nietzsche schreef in zijn Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik:

In dat boek vulde hij de ‘edele eenvoud en stille grootheid’ van Winckelmanns apollinische, vredige, harmonieuze beeld van de griekse cultuur aan met zijn dionysische, extatische, irrationele, vreesaanjangende tegenhanger.[1. Siegfried, pag. 60]

De tegenstelling tussen het apollinische en het dionysische is analoog aan de tegenstelling tussen het Zijn en het Niets. In deze tegenstelling zit de verklaring van Hitler. Herter legt dit als volgt uit:

Ik heb begrepen, waarom Hitler onbegrijpelijk is en dat ook altijd zal blijven: omdat hij de onbegrijpelijkheid in persoon was, – dat wil zeggen: in onpersoon.[2. Siegfried, pag. 161]

Want Hitler is geen wezen waarop de psychologie losgelaten kan worden om begrip te krijgen. Het is niet zo dat Hitler op een bepaald moment in zijn leven door iets wat hij heeft meegemaakt is veranderd in een verschrikkelijk despoot. Het had namelijk niet anders kunnen zijn:

Maar Hitler was van den beginne de verschijningsvorm van het Totaal Andere: het geïncarneerde nietigende Niets, de wandelende singulariteit, die noodgedwongen alleen zichtbaar kon worden als een masker.[3. Siegfried, pag. 162]

De term van den beginne in het hierboven staande citaat doet denken aan de eerste zin uit een zeer bekend boek over het Zijn: de Bijbel. In de Bijbel wordt het waarom van de wereld uitgelegd. In den beginne was er namelijk niets. Doordat God de wereld heeft geschapen, is er iets. Je zou dus kunnen zeggen dat er ‘in den beginne’ twee – ik noem het – krachten waren: het Zijn en het Niets. Deze krachten zijn elkaars tegenpolen, de plus en min van een magneet. In een magneet kan de plus niet zonder de min bestaan en vice versa. Dit geldt ook voor het Zijn en het Niets; zij zijn tegengesteld complementair aan elkaar. Wanneer we bij het handboek van de Christenen blijven en het Zijn een andere naam geven, namelijk God, komen we op het volgende. God stuurde zijn zoon naar de aarde om de wereld te redden. In plaats van redden zou je kunnen zeggen: behouden; in plaats van zoon: personificatie. Het Niets stuurde op zijn beurt ook zijn zoon naar de aarde. Niet om te behouden maar om te vernietigen. Jezus van Nazareth en Adolf Hitler zijn in wezen dus van dezelfde soort. Met dien verstande dat Jezus het Wezen voorstelde en Hitler juist het ontbreken van dit Wezen. Ik stel de zaken nu voor als is er een strijd gaande tussen het Zijn en het Niets. Zoals die strijd ook gaande is tussen de polen van een magneet. Deze plus en min willen elkaar voortdurend opheffen wat in principe onmogelijk is. Maar de onmogelijkheid is blijkbaar geen reden om de strijd te staken.
Met deze strijd tussen het Zijn en het Niets kom ik terug bij Nietzsche die stelde dat God dood was. Dat wil dus zeggen dat het Niets de strijd van het Zijn gewonnen zou hebben. Deze stelling is afkomstig uit zijn Also sprach Zarathustra waarin hij ook beweerde dat er iets bestaat als een Übermensch.[4. Siegfried, pag 169] Dit zijn gedurfde beweringen, waarover Herters vriendin Maria zegt dat deze gedachten Hitler hebben geïnspireerd.[5. Siegfried, pag 169]Herter zegt daar het volgende over:

De doodongelukkige Fritz leed onder zijn durf; liefst wilde hij dat zijn gedachten onjuist waren.[6. Siegfried, pag. 169]

Een paar regels verder doet Herter, in reactie op Maria, deze uitspraak:

[Dat Nietzsche Hitler geïnspireerd heeft] heb je dan verkeerd begrepen, en je bent de enige niet. Hij was het eerste slachtoffer van Hitler.[7. Siegfried, pag. 169]

Nadat Nietzsche Also sprach Zarathustra had geschreven, verschenen er nog meer titels van zijn hand. Ook stelde hij meer dan duizend aforismen op die moesten leiden tot een filosofische tegenhanger van zijn Zarathustra. Dit materiaal is later door zijn zus gerangschikt en uitgegeven onder de titel Der Wille zur Macht.

Het nihilisme staat voor de deur; waar komt deze griezeligste aller gasten vandaan?”[8. Siegfried, pag. 171]

Herter interpreteert dit als volgt:

Hier verschijnt het nihilisme als een gast, als een persoon. Dat is altijd als een stijlbloempje beschouwd, maar ik lees het nu anders. De term “nihilisme” is afgeleid van em>“niets “, – en wat daar dus gezegd wordt, is kort en goed: “Hitler staat voor de deur.”[9. Siegfried, pag. 171]

Herters veronderstelling dat Nietzsche het slachtoffer is van Hitler lijkt dus niet meer zo onlogisch. Nietzsche schrijft dan wel dat God dood is en heeft het over het concept Übermensch, maar wanneer alle gegevens met elkaar in verband worden gebracht, zijn het eerder waarschuwingen dan persoonlijke opvattingen. Zeker omdat Nietzsche zich duidelijk heeft gedistantieerd van het antisemitisme. Nietzsche voorspelt dus in zekere zin de komst van Hitler. Blijft de vraag hoe Nietzsche slachtoffer heeft kunnen worden van Hitler die toen nog niet geboren was?
Herter verklaart dit als volgt: in de maand juli van 1889 start het geestelijk verval bij Nietzsche. In diezelfde maand zou Hitler verwekt zijn.

En toen [Hitler] negen maanden later geboren werd, bestond er geen Friedrich Nietzsche meer. Het brein waarin al die gedachten waren opgekomen, werd verwoest in de maanden waarin hun personificatie, nee depersonificatie foetaal groeide. Dat is mijn ontologisch Nietsbewijs.[10. Siegfried, pag. 173]

De profeet van het Niets wordt vernietigd door de zoon van het Niets. Nietzsche wist dit, want zo zegt Herter:

Een paar dagen voor zijn definitieve instorting – toen Hitler in zijn zesde maand was schreef Nietzsche letterlijk, dat hij zijn lot kende: dat zijn naam eens aan iets monsterachtige, aan een crisis zoals er op aarde nog niet eerder was, aan het diepste gewetensconflict, aan een beslissing, bezworen alles wat tot dan toe geloofd, geëist, geheiligd was.[11. Siegfried, pag. 174: Dit is echter wel in tegenspraak met de mystieke ervaring die Nietzsche ooit heeft gehad. Tijdens die ervaring komt Nietzsche tot het besef dat alles wat gebeurt, reeds eindeloos vaak eerder is gebeurd en nog eindeloos vaak herhaald zal worden. Herter heeft het echter over iets dat nog nooit eerder op aarde was.]

Deze feitjes zijn echter niet het enige wat duidt op een verband tussen Hitler en Nietzsche: beiden hebben de wil de wereld te regeren, willen een nieuwe jaartelling beginnen. Ze zijn allebei zesenvijftig jaar geworden. Nietzsches waanzin duurt even lang als Hitlers heerschappij, namelijk twaalf jaar.[12. Siegfried, pag. 175]

Met Hitler werden Nietzsches grootheidswaanzin en zijn angsten van a tot z werkelijkheid, dat past allemaal als een hand in een handschoen.[13. Siegfried, pag. 175]

Daar komt bij dat evenals Nietzsche ook Hitler een mystieke ervaring had:

Toen hij later als rijkskanselier eens op bezoek was bij Nietzsches zuster in Weimar, had hij daar zelf zoiets als een mystieke ervaring: het was, vertelde hij, of hij haar dode broer lijfelijk in de kamer had gezien en hem hoorde spreken.[14. Siegfried, pag. 175]

Het waarom van Hitler is nu verklaard en komt samengevat op het volgende neer:

Na de dood van God stond het Niets voor de deur, en Hitler was zijn eniggeboren zoon. […]De logische, absolute Antichrist.[15. Siegfried, pag. 177]

Om de parallel met het Christendom compleet te maken:

Er is eerder een profeet dan een filosoof aan het woord…[16. Siegfried, pag. 171]

Deze profeet, Nietzsche, kondigt de Antichrist aan. Herter kunnen we beschouwen als een soort evangelist:

…hij was op dezelfde manier vóór Hitler als ik na hem.[17. Siegfried, pag. 177]

Nu dus zowel het wát als het wáárom van Hitler zijn uitgelegd, wordt het tijd om deze gegevens te interpreteren.

4. Interpretatie

Wat ik nu ga doen is not done volgens de meeste literatuuropvattingen. Het personage Rudolf Herter heb ik in het vorige hoofdstuk beschouwd als een mens in de romanwerkelijkheid. Een mens die leeft, denkt, praat, sterft. Zoals ik een mens ben in deze essaywerkelijkheid. Zoals Harry Mulisch een mens is in de werkelijkheid. Zoals Jochen Schoofs een mens is in de werkelijkheid. Soms komen de verschillende werkelijkheden in zeer hoge mate overeen. Soms lijken verschillende mensen uit verschillende werkelijkheden zeer veel op elkaar. Een voorbeeld hiervan is de grote gelijkenis van de ik uit deze essaywerkelijkheid met Jochen Schoofs uit de werkelijkheid. De gelijkenis tussen de romanwerkelijkheid van het boek Siegfried en de werkelijkheid is zeer groot. Zo groot zelfs dat wat in die romanwerkelijkheid is gebeurd, ook in de werkelijkheid gebeurd zou kunnen zijn.[1. De overeenkomsten zijn zelfs zo groot dat het niet ondenkbaar is dat wat Rudolf Herter gebeurt ook Harry Mulisch gebeurd zou kunnen zijn. Waarom zou de schrijver Mulisch geen eed kunnen hebben gezworen bij een echtpaar Falk? Het is hoogstonwaarschijnlijk, maaar zoals Herter zegt, niet onmogelijk, al zullen de meeste mensen diegene die beweert, wat ik hier suggereer, onmiddellijk in een tehuis laten opnemen en op dezelfde zaal laten verblijven als de man die beweert Nero te zijn, degene die zegt Napoleon te zijn, degene die gelooft dat hij Stalin is en degene die ervan overtuigd is dat hij Hitler is, de zoon van het Niets.] De overeenkomsten tussen de schrijver in de romanwerkelijkheid en de schrijver van de romanwerkelijkheid zijn ook zeer groot. Vanaf nu zal ik dan ook Herter en Mulisch als waren zij eenzelfde persoon behandelen. Het is Harry Mulisch die daarvoor zelf min of meer de aanleiding geeft (ook al leeft de een en is de ander dood):

Ik dacht. ik maak er maar een zelfportret van. Al klopt het ook weer niet helemaal natuurlijk, want Herter sterft aan het eind van het boek en ik zit hier nog.[2. Uit: ‘Hitler is ver voorbij de schuld’]

En even verder in hetzelfde artikel:

Want ik wás in Wenen, ik héb die lezing gegeven, ik héb de ambassadeur ontmoet.[3. Uit: ‘Hitler is ver voorbij de schuld’]

Daarnaast zijn er de gegevens in de roman die een overeenkomst tussen Herter en Mulisch doet vermoeden; het is immers een zelfportret. De levensloop van de twee mannen komt in grote mate overeen; het zijn slechts de details waarin de twee van elkaar verschillen. Hun namen zijn anders, evenals die van de mensen in hun omgeving. De romans die ze hebben geschreven, hebben net iets andere titels. En natuurlijk is Herter dood in tegenstelling tot Mulisch. Nu ik romanwerkelijkheid en werkelijkheid gelijkgesteld heb, levert dit natuurlijk wel de volgende vraag op: wat wil dat dan in hémelsnaam zeggen?
StudentenlevenStudentenlevenMulisch legt in zijn roman een aantal verbanden in de tijd. Het geestelijke verval van Nietzsche in combinatie met de verwekking van Hitler is al genoemd. Zo zijn er meer overeenkomsten. Siegfried is namelijk geboren tijdens de ‘Reichskristallnacht’, negen november. Op diezelfde negen november was in 1918 de Duitse keizer afgedankt, in 1923 Hitlers poging de macht te grijpen in München mislukt en in 1989 de Berlijnse Muur gevallen.[4. Siegfried, pag. 114] De datum negen november speelt blijkbaar een grote rol. Ook zijn er bepaalde periodes met een gelijke lengte: zowel Hitler als Nietzsche werden 56 jaar; Hitler is 12 jaar aan de macht, even lang als het geestelijk verval van Nietzsche heeft geduurd.
Herter is in 1999 in Wenen:

Toen zij door de openschuivende deuren in de aankomsthal kwamen, keken zij tegen een lange rij omhooggehouden bordjes en papieren aan: Hilton Shuttle, Dr. Oberkofer, IBM, Frau Marianne Gruber, Philatelie 1999…[5. Siegfried, pag. 9]

Als we wat preciezer zijn: in november 1999:

Het was druk, de lage novemberzon maakte de wereld fel en precies;[6. Siegfried, pag. 11]

Nog exacter: op een dinsdag, een woensdag en een donderdag in november 1999 is Rudolf Herter in Wenen.[7. Siegfried, pag. 10: Morgenochtend waren er interviews met drie vooraanstaande dag- en weekbladen, dan lunch bij de ambassadeur en ‘s avonds de lezing. Donderdag had hij de tijd volledig voor zichzelf.] Op de kalender van 1999 is te zien dat er in november dat jaar vijf dinsdagen waren: op twee, negen, zestien, drieëntwintig en dertig november. Weer komt die datum negen november terug. Het is natuurlijk niet zeker dat Herter op negen november 1999 in Wenen was. Zesenzestig jaar (bijkans het getal van de duivel) nadat Hitler aan de macht is gekomen, sterft Herter. Wellicht twee dagen na die beruchte negen november.
De overeenkomsten tussen de verschillende data zoals Mulisch die presenteert in Siegfried zijn voorspellingen met terugwerkende kracht. In hoeverre geldt voor de toekomst wat ook voor het verleden geldt? Wat willen deze getallen nu zeggen voor de werkelijkheid? Dat Harry Mulisch op negen november 1999 is gestorven. Nee, de geschiedenis bewijst het tegendeel. Dat zesenzestig jaar nadat Hitler aan macht kwam, het raadsel Hitler is opgelost. Dat zou kunnen. Maar hoewel Herter het over het getal van het Beest heeft, lijkt mij dat niet van toepassing.[8. Siegfried, pag. 114] De duivel speelt met betrekking tot het fenomeen Hitler mijns inziens namelijk geen enkele rol. De duivel behoort immers tot het Zijn, niet tot het Niets. Het getal zesenzestig laat ik dus buiten beschouwing.

Andere belangrijke getallen in de Niets-theorie zijn de getallen twaalf en zesenvijftig. In 1933 komt Hitler aan de macht. Zijn heerschappij duurt twaalf jaar, tot en met 1945, waarna de wereld van de Tweede Wereldoorlog in de Koude Oorlog wordt gestort. Hitlers invloed op de wereld is dus met name te merken in de periode tussen 1933 en 1989, gedurende zesenvijftig jaar. In het jaar 1989 viel namelijk de Berlijnse Muur en kwam er een einde aan de Koude Oorlog. De dreiging van vernietiging van de wereld was voorbij. Het Zijn had alsnog een overwinning op het Niets bereikt. Vanaf de val tot de Berlijnse Muur op negen november 1989 tot negen november 2001 is precies twaalf jaar. Wat zou er dan op negen november 2001 kunnen gebeuren? Analoog aan de dood van Rudolf Herter in de romanwerkelijkheid, leek het mij niet onwaarschijnlijk dat Harry Mulisch op die datum zou sterven, of op zijn minst zou aankondigen met pensioen te gaan. Het overlijden van de schrijver Mulisch in dat laatste geval. Het Niets zou dan degene die het Niets een plaats gaf in de geschiedenis hebben vernietigd. Echter op die negende november 2001 ging nog Harry Mulisch dood, noch kondigde hij zijn pensioen aan. Om de romanwerkelijkheid aan de werkelijkheid te verbinden met dit idee, was dus nutteloos. Totdat ik naar de verschillende manieren van datumnotatie ging kijken.
Wij zijn gewend eerst de dag te noteren, bijvoorbeeld negen; vervolgens de maand, bijvoorbeeld elf; en als laatste het jaar, bijvoorbeeld 2001. Dit wordt als volgt weergegeven: 09-11-2001. In de Verenigde Staten wordt echter een ander systeem gehanteerd, namelijk maand-dag-jaar. Dan blijkt de dag waarop onder andere twee vliegtuigen zich in de Twin Towers boorden, er op papier als volgt uit kan zien: 09-11-2001. Een datum die dan perfect past binnen Herters Niets-theorie. Te ver gezocht? De woorden van Herter spoken door mijn hoofd:

En wanneer houdt toeval op, toeval te zijn?[9. Siegfried, pag. 173]

Evenals de woorden van Harry Mulisch:

Maar wanneer houdt toeval op toeval te zijn?[10. Uit: ‘Alles klopt altijd bij Hitler’]

Blijf ik bij deze interpretatie dan wil dat dus zeggen dat Osama Bin Laden een nieuwe personificatie van het Niets zou kunnen zijn. Dat zou kunnen. Voor mijn eigen gevoel acceptabeler is de verklaring dat Nietzsche, Heidegger, Otto en anderen het bij het juiste eind hadden, als zij spraken over het Zijn en het Niets. In combinatie met Nietzsches besef dat alles wat gebeurt, reeds eindeloos vaak eerder is gebeurd en nog eindeloos vaak herhaald zal worden, zijn de terroristische aanslagen van elf september 2001 een illustratie van de immer doorgaande strijd tussen het Zijn en het Niets. Het heeft geen zin om die strijd te proberen te stoppen, omdat het Zijn en het Niets zijn als de polen van een magneet. Sterker nog: die strijd kán niet gestopt worden en is er de oorzaak van dat er een blijvende tegenstelling is in de wereld tussen goed en kwaad.

4.1 Conclusie (1)

Ik weet niet wanneer toeval ophoudt toeval te zijn. Evenmin weet ik of er waarde aan het gegoochel met getallen, wat Mulisch praktiseert in zijn Siegfried, gehecht kan worden. Wel weet ik dat als in het geval van Hitler toeval ophoudt toeval te zijn en het gegoochel met getallen dichterbij de wetenschapper komt te staan dan bij de goochelaar, de toekomst akelig nauwkeurig te voorspellen zou moeten zijn. Daar wil ik niet aan. Gelukkig gaat het hier om een roman. Fictie, niet de werkelijkheid. Hoe eng deze twee zaken soms ook gelijk aan elkaar zijn. Wanneer de romanwerkelijkheid geen eindig stuk werkelijkheid zou zijn, kan er wel een voorspelling worden gedaan voor de toekomst van die romanwerkelijkheid. Want, zoals ik in de inleiding al zei, gelden er in de romanwerkelijkheid andere wetten dan in de werkelijkheid.
Toch is het niet juist het boek als onzin op te vatten. Mulisch’ roman is namelijk meer dan alleen die zogenaamde Niets-theorie. Siegfried is ook te zien als een geromantiseerde versie van het verschil tussen het filosofische Zijn en Niets. Mulisch maakt zijn roman niet vaag door allerlei filosofisch ‘geneuzel’, maar – iets omdraaien is altijd vruchtbaar[1. Siegfried, pag. 21] – hij maakt de filosofie concreter door middel van zijn roman. Mulisch heeft niets meer en minder gedaan dan door elementen uit de werkelijkheid in een roman te plaatsen (aangevuld met fictie), een bepaalde filosofische opvatting duidelijk te maken.

4.2 Conclusie (2)

Wat ik onder het kopje Conclusie (1) schreef, is te lezen als een relativering van een deel van mijn interpretatie van de roman. Evenals het geven van een verklaring waarom de Niets­theorie in Siegfried zit. Zoals ik in hoofdstuk 1 al zei, is die Niets-theorie een belangrijk onderdeel van de roman. Maar naast wat hierboven al gezegd is, illustreert zij ook iets geheel anders. De roman valt namelijk ook te zien als een metafoor voor één van de grootste problemen waarmee veel schrijvers mee belast zijn.
Een literair werk, en daarmee een literaire werkelijkheid, is aanwezig. We kunnen het literair werk lezen en we kunnen ons die literaire werkelijkheid voorstellen. In zekere zin behoren literair werk en werkelijkheid dus tot het Zijnde. Tegelijkertijd gaat het om een werkelijkheid die verzonnen is; een niet bestaande werkelijkheid. De paradox van het Niets dat wèl bestaat, is dezelfde paradox als die van de werkelijkheid in het literaire werk, die zowel niet als wel bestaat. Een eigenschap van een literair werk is dat het ‘iets bijzonders’ doet met de werkelijkheid. Dit is ook het geval bij Siegfried. De roman Siegfried kan dus gezien worden als een dubbele metafoor voor de genoemde paradox van de literaire werkelijkheid tegenover de werkelijkheid: ten eerste het conflict tussen de romanwerkelijkheid in Siegfried tegenover de werkelijkheid. Ten tweede gaat het om het complementair tegengesteld zijn van het Zijnde tegenover het Niets.
Bovenal kan dus gezegd worden dat Mulisch iets bijzonders heeft gedaan met Siegfried.

Contact

Wil je me iets vragen over mijn analyse van Harry Mulisch’ Siegfried? Of heb je er iets over op te merken? Ga je gang!