Die middag ging ik van college terug naar huis. Of school en lessen volgen, zoals ik het – niet ten onrechte – bleef noemen. Als gewoonlijk sloot de trein net niet aan op de bus. Ik twijfelde even wat te doen. De stad in voor een kop thee en een avondkrant, of naar Z. Het was even ver lopen. De studentenkamer van Z had als voordeel dat die op de route van de bus lag. Waar je ook heen gaat, loop altijd met de weg naar huis mee.
Z vertelde dat hij tijdens een college die week had geleerd rechte lijnen te trekken. Uit de hand. En dat je daar studiepunten voor kreeg. Ik vertelde dat ik een college had gehad waarbij we met onze ogen dicht op muziek moesten bewegen en tegelijkertijd de woorden moesten fluisteren die in ons opkwamen die dan door een ander werden opgeschreven. Hij studeerde bouwkunde en ik deed de schrijfopleiding. Het leek in niets op waar we op het gymnasium op voorbereid waren.
Even daarvoor had ik aangebeld en had hij vanuit het raam naar beneden gekeken. Ik hoorde hem de trap aflopen. Hij opende de voordeur. Bij binnenkomst had hij me meteen gezegd dat er geen toiletpapier was.
Ik ging zitten op een van de twee stoelen onder de hoogslaper. Z hield een fles aanmaaklimonade en een theepot omhoog. Ik wees naar de theepot. Terwijl hij water kookte in een pannetje op een 2-pits elektrisch kookstel legde hij het uit: ”Kijk! Toiletpapier kost geld. Maar ik huur all-in. Dus ik kan douchen zo vaak ik wil zonder dat het me extra geld kost.”
Hij bespaarde dus op toiletpapier. Hij had gelezen dat er mensen waren die extreem zuinig leefden en door heel efficiënt het toiletpapier te vouwen daar veel minder van nodig hadden. Besparen op toiletpapier. Maar dat vouwen was maar niks: “Dat is allemaal gedoe. Voortaan ga ik wel douchen.” Ik knikte en stelde me voor hoe dat in de praktijk werkte.
“Dus als je moet schijten, Jochen, dan pak ik even een handdoek voor je.”
Even waren we stil. Toen lachte hij.
“Eigenlijk is het gewoon luiheid. Toiletpapier is zo’n gesjouw”, zei hij. “Je hele tas zit meteen vol. Dan krijg ik mijn normale boodschappen niet meer mee. Ik vind gewoon eten en drinken kopen al genoeg werk.” We lachten.
Hij had nieuwe thee gezet. Ik draaide een shaggie voor Z en die gaf mij een van zijn filtersigaretten.
Z zette de theepot terug op een plankje naast de wastafel en liep naar de kleine koelkast in de andere hoek van de studentenkamer. Grote blikken Bavaria 8.6 stonden te pronken in de deur van de koelkast: “Deze heb ik gekocht van het geld dat ik deze maand overhield omdat ik geen wc papier meer gebruik.” Met een deftige buiging wees hij naar de blikken bier.
“Voor een speciale gelegenheid. Een moment als deze herfstdag waarop de zon haar licht door de ramen van mijn balkondeuren schijnt op dit boek dat hier ligt op mijn bureau”, sprak hij plechtig.
Ik keek naar het boek op het bureau. Z pakte het op en liet het me kort zien. Daarna legde hij het terug. Hij leunde met zijn billen tegen het bureau en schermde met zijn lijf het boek voor mij af.
“Je belooft, nee, je zweert, Jochen”, sprak hij me toe. Hij had een ontspannen houding maar zijn ogen probeerden te priemen in het diepste binnenste van mijn hersenen. Ik was stil. Gevangen in zijn blik probeerde ik niet te staren maar ten volste te blijven kijken.
“Je moet het zweren, Jochen”, ging hij verder. “Lees. Dit. Boek. Nooit.”
Ik denk dat ik fronste toen hij dit zei. Waarom zou ik een boek niet mogen lezen? Was dat niet de klassieke aansporing om het juist wel te doen?
Z meende het serieus. Hij noemde de titel en de schrijver, voor het eerst sprak hij het uit. “Jij mag het nooit lezen, Jochen. Echt niet.”
Ik stelde de voor de hand liggende vraag want ik wist niet wat anders: “Heb jij het gelezen?”
Hij knikte. “Ja”, zei hij zacht. Het was een geluidloze fluistering, een kleine rimpeling van de lucht in de ruis die we stilte noemen. Het geluid was al weg gestorven voor het geboren was. De klank van het woord werd voornamelijk ingebeeld door mijn hersenen doordat mijn ogen het knikken van zijn hoofd en de beweging van zijn mond en lippen waarnamen. De rest werd aangevuld. Er was geen geluid geweest. De stembanden van Z hadden niet getrild. Toch had geen boodschap ooit zo luid en overtuigend geklonken.
Ik moest het zweren. Nog niet eens de eerste paar zinnen mocht ik lezen. Want het boek zou me grijpen en nooit meer loslaten. Ik zou het kleine beetje schoonheid van de wereld niet meer kunnen zien. Voor altijd alleen de schaduwzijde van het bestaan kunnen beleven.
De woorden van Z lieten me voelen dat hij het boek had gelezen en dat het had hem aangegrepen. Misschien was hij er toen al voor altijd door veranderd.
“Kom! Drink je thee op”, zei Z. Hij pakte twee blikken Bavaria 8.6 uit het koelkastje. Het was ooit een vakantiebiertje. Toen de wereld nog aan onze voeten lag en we die blikken bier massaal inkochten bij een supermarché in Zuid-Frankrijk en koelden in het meer bij de camping. In Nederland waren ze nauwelijks verkrijgbaar.
Z duwde een blikje bier in mijn rechterhand. In de linker had ik nog de kop thee die ik neerzette op tafel. Ik opende het blikje. Er was het geluid van scheurend aluminium en het koolzuur dat sissend ontsnapte.
“Ik zweer het, Z”, sprak ik en nam een slok. Z hield zijn wijs- en middelvinger in een V-vorm en spuugde tussen de vingers door. Ik moest het ook doen. Ik spuugde speeksel en een paar druppels bier van mijn lippen op het gruizige vloerkleed vol vlekken waarvan de oorsprong onherkenbaar was geworden.
Ik weet niet hoe het mogelijk was maar op dat moment was ik de titel van het boek al compleet vergeten. Ik heb ook zelden nog aan die middag gedacht. Toch wist ik op dat moment dat ik het boek meteen zou herkennen als ik het zou zien. Later heb ik het boek nog één keer gezien. Een paar stapeltjes in de ramsj. Ooit was het een bestseller maar de zoveelste druk lag weg te kwijnen bij de Slegte.
Jaren later was mijn leven al lang verder gegaan. En Z was verdwenen. Van zijn bestaan waren slechts af en toe korte bevestigingen geweest hoewel daar steevast aan getwijfeld werd. Op een dag ging het gerucht dat Z niet langer ergens ver weg in een uithoek van de wereld rondzwierf maar terug in Nederland was. Maar het contact was verloren gegaan. Eerst in afstand, daarna in tijd – een herinnering geworden – en op het laatst was het slechts een glimp in de schemerzone.
Het was vrijdagavond. Iedereen ging naar de kroeg. Ik bleef thuis. Een knoop in mijn buik weerhield mij ervan ook maar een enkele stap buiten mijn bubbel te zetten, met mijn deken op de bank. Het zou geen goede avond worden.
Ik had geprobeerd lezend in slaap te vallen maar ik was nog klaarwakker toen mijn vriendin thuiskwam. Twee vrienden waren meegekomen. Ik moest even gaan zitten.
Die nacht heb ik niet veel geslapen. In de ochtend was er een kater die ik voor mijn ontbijt wegdronk met een beetje whiskey dat nog over was. Het was ons niet gelukt de fles die nacht leeg te drinken terwijl we om beurten toastten op Z.
De anderen werden ook wakker en kwamen van de bank en uit bed. Ze stonden om mij heen in de keuken terwijl ik eieren bakte en brood op borden klaarlegde. Ik had nog een restje whiskey in mijn glas. Het vuur onder de pan draaide ik omlaag. Ik pakte het glas.
“Nog een laatste toast op Z”, zei ik terwijl ik het glas omhoog hield. De anderen pakten ook een glas van de voorbije nacht en schonken er een laatste beetje drank in. We namen een slok en zeiden niets. Alles leek al gezegd. We waren bezig met ons ontbijt. We moesten nu eenmaal eten want wij waren niet dood.
“Ik had het moeten zien aankomen”, onderbrak ik de stilte met een herhaling van woorden die we ieder eerder al gezegd hadden. Niet dat ik dacht dat ik de dood van Z had kunnen voorkomen. Of dat ik me verantwoordelijk voelde. Maar ik had de aanwijzingen gemist. Of genegeerd omdat het te ingewikkeld was.
“We hadden het allemaal kunnen zien aankomen”, zei een van ons.
Achteraf hadden we het allemaal voor onze ogen laten gebeuren maar waren we machteloos geweest. We vroegen ons af: wat als? We wisten dat het geen enkele zin had om daar achter te komen. Als het al mogelijk was. Want zelfs als we een manier vonden waarmee we het hadden kunnen voorkomen, zou het nutteloos zijn. Het was gebeurd en in deze tijd en ruimte is er geen enkele mogelijkheid om dat terug te draaien. Daarvoor had niemand de moed gehad het echt te durven zien. Niemand was dapper genoeg geweest om actie te ondernemen.