|

Fietsparkeernazi

Fietsparkeernazi

Ik zet mijn fiets tegen de muur van de supermarkt. Tenminste, dat wil ik doen totdat ik word aangesproken door een vrouw.
‘Waarom zet u uw fiets zo neer, meneer?’ vraagt ze. Bij de laatste drie woorden slaat haar stem over. Haar lippen verstijven, het bloed trekt uit haar gezicht. Het klinkt alsof ik iets heel ergs aan het doen ben. Met mijn fiets nog aan de hand kijk ik haar niet begrijpend aan. Ondertussen laat ze zien hoe zij haar fiets neerzet: haaks op de muur in plaats van parallel aan de muur, zoals ik wilde doen.

Ik zet mijn fiets tegen de muur van de supermarkt. Tenminste, dat wil ik doen totdat ik word aangesproken door een vrouw. Een fietsparkeernazi.
‘Waarom zet u uw fiets zo neer?’ vraagt de fietsparkeernazi.

‘Zó kunnen er veel meer fietsen staan!’ bijt de fietsparkeernazi me toe.
Op die manier kunnen er inderdaad meer fietsen staan. Ze heeft gelijk en even wil ik toegeven maar ik doe het niet.
‘Zó kan er niemand meer langs,’ zeg ik. Ik wijs naar de smalle ruimte tussen haar fiets aan de ene kant, en de boom en lantaarnpaal aan de andere kant. Ik zet mijn fiets op slot en wil naar de ingang van de supermarkt lopen.
‘Hun hebben hun fietsen ook al zo slecht neergezet,’ roept ze me na, behalve boos ook teleurgesteld nu. De fietsparkeernazi wijst met haar hoofd naar een vijftal fietsen dat eveneens parallel aan de muur staat.

Een moeder manoeuvreert een kinderwagen met zichtbare moeite tussen de lantaarnpaal en de fiets van de fietsparkeernazi door. Door de kinderwagen twee keer een kwartslag te draaien en te kantelen, ontwijkt ze lantaarnpaal en fiets op een haar na.
Ik besluit in stilte te genieten van het bewijs van mijn gelijk en ga boodschappen doen. Ik wijs haar ook niet op het oneigenlijk gebruik van het woordje hun. Ik zeg niet: ‘zij hebben…’

Er is voor nu even geen behoefte aan een taalnazi. Een fietsparkeernazi is voldoende voor de wereld vandaag.

Meer van , lezen:

Mailtje sturen?